De zonde is allereerst een belediging van God, het verbreken van de gemeenschap met Hem. Zonde tast bovendien de gemeenschap met de kerk aan. Daarom leidt bekering zowel tot Gods vergeving als tot verzoening met de kerk, wat door het sacrament van de boete en verzoening liturgisch uitgedrukt en verwezenlijkt wordt.
God alleen vergeeft de zonde
God alleen vergeeft zonden (Vgl. Mc. 2, 7). Aangezien Jezus de Zoon van God is, zegt Hij over zichzelf: “De Mensenzoon heeft de macht op aarde zonden te vergeven” (Mc. 2,10) en Hij oefent deze macht ook uit: “Uw zonden zijn u vergeven!” (Mc. 2,5; Lc. 7,48). Zelfs nog meer: krachtens zijn goddelijk gezag geeft Hij deze macht aan de mensen, (gl. Joh. 20,21-23) opdat zij die uitoefenen in zijn naam.
Christus wilde dat heel zijn Kerk, in haar gebed, haar leven en haar handelen, teken en instrument zou zijn van de vergeving en de verzoening, die Hij voor ons met de prijs van zijn bloed verworven heeft. Hij heeft echter de uitoefening van de macht om te vergeven aan het apostolisch ambt toevertrouwd. Dit ambt is belast met “de dienst van de verzoening” (2 Kor. 5, 18). De apostel wordt gezonden “in naam van Christus”, en “het is God zelf” die door middel van hem oproept en smeekt: “Laat u met God verzoenen” (2 Kor. 5, 20).
Christus heeft het boetesacrament ingesteld ten behoeve van alle zondige leden van zijn Kerk, allereerst voor hen die na het doopsel zwaar gezondigd hebben en die zo de doopgenade verloren en de kerkelijke gemeenschap geschaad hebben. Het boetesacrament biedt hun een nieuwe gelegenheid om zich te bekeren en de genade van de rechtvaardiging terug te vinden.